De patiënten stellen dikwijls deze vraag aan de behandelende arts en
de raadgevend expert. Antwoord: er bestaat eigenlijk geen meetlat.
Wij bezitten als raadsdokter niet over een handleiding zoals bij een
IKEA-folder die je openslaat en waarbij je op 1-2-3 een pasklaar
antwoord krijgt.
Het dagelijks werk van een raadsdokter voor het slachtoffer of een
controledokter voor een verzekeringsmaatschappij is het bekijken van
de graad van arbeidsongeschiktheid. De dokter moet bij het evalueren
handvaten hebben. Waaraan houden we ons vast om een graad van
ongeschiktheid te verdedigen. 
Dit betekent: samenleggen van de puzzelstukken die de toetsstenen
uitmaken voor een percentage.
Bij het omzetten van de graad van zuiver fysieke minderwaarde in een
economische minderwaarde moet rekening gehouden worden met:

Factor 1– de aard van de fysieke handicap.

Hetzelfde anatomisch verlies heeft niet voor alle getroffenen dezelfde economische waardevermindering tot gevolg. De economische weerslag van letsels aan armen en handen kan verschillend zijn naargelang de getroffene links- of rechtshandig is. Het evalueren van de weerslag van het
anatomisch verlies van vingers gebeurt niet door het afzonderlijk
bekijken van elke vinger, maar door rekening te houden met de
globale anatomie van de hand. Er bestaan immers tussen de
verschillende vingers van een hand belangrijke wisselwerkingen.
Hieruit vloeit voort dat de invaliditeit bij veelvoudig verlies aan de
hand cijfermatig steeds hoger ligt dan wat zou worden bekomen bij
het optellen van de afzonderlijke voor elke vinger berekende
invaliditeitspercentages. Een handarbeider heeft, meer dan een andere,
nood aan het volledig gebruik van zijn handen 

Factor 2– de leeftijd van de getroffene en het daarmede verband houdend factor 3-aanpassingsvermogen.

De factor «leeftijd» bij de beoordeling van de blijvende arbeidsongeschiktheid zal aan belang
winnen wanneer het gaat om oudere slachtoffers. 
We citeren hieronder de voorbeelden die te vinden zijn in
Arbeidsongevallen, AARON – KLUWER, E.Ankaert, V. Verdeyen, J.
Put, blz. 148 e.v.

“Voor een lasser van 58 jaar die enkel de lagere school had doorlopen en dit beroep reeds meer dan 30 jaar uitoefende op het ogenblik van het ongeval, waarbij het rechteroog ernstig werd gekwetst, wordt voor een fysieke ongeschiktheid van 21 % de socio-economische weerslag bepaald op 50 % zonder in te gaan op de vraag van de arbeidsongevallenverzekeraar een aanvullend deskundig onderzoek te bevelen.  Voor een handlanger van 59 jaar behept met een fysieke ongeschiktheid van 70 % werd de economische arbeidsongeschiktheid gebracht op 100 %. Een slachtoffer van 43 jaar met een fysieke invaliditeit van 43 % dat sinds tien jaar werkzoekende is, ziet zijn economische arbeidsongeschiktheid bepaald op 60 %. Een zestigjarige sjouwer kan tengevolge van een arbeidsongeval enkel nog zittend werk verrichten waarbij zijn benen onophoudend geheven moeten blijven. De graad van blijvende arbeidsongeschiktheid moet – gelet op de onmogelijkheid om een normaal loon te verdienen – op 100 % worden bepaald.
Daarentegen dient een fysieke, op 10 % geraamde invaliditeit wegens de
jeugdige leeftijd van het slachtoffer en zijn daarmee overeenstemmend
aanpassingsvermogen herleid te worden tot maximum 1 à 2 % (6) of zelfs 0% “.

Factor 4– het uitgeoefende beroep 
Factor 5 -en de omscholingsmogelijkheden. 

We citeren hierna voorbeelden uit de gepubliceerde vonnissen van de
arbeidsrechtbanken en arbeidshoven.
Voor een metser van 54 jaar, behept met een fysieke minderwaarde
van 15 %, mag er praktisch enkel rekening gehouden worden met het
beroep van metser dat hij kan blijven uitoefenen. Wanneer de
arbeidsongeschiktheid (bestaan van hoogtevrees) van louter sub-
jectieve aard is en vatbaar voor geleidelijke verbetering, kan de
werkongeschiktheid van 15 % beroepshalve op 25 % worden gebracht.  Een weinig geschoolde vrachtwagenchauffeur van 30 jaar
ziet de blijvende arbeidsongeschiktheid bepaald op 50 % daar waar de
graad van fysieke ongeschiktheid voor het verlies van het rechteroog
werd vastgesteld op 33 %.  Voor een laaggeschoolde schilder van 55
jaar, met enkel beroepservaring als schilder, moet de door de
deskundige voorgestelde graad van 60 % op 100 % worden gebracht.
Voor een taxichauffeur, die steeds manuele arbeid heeft verricht en
ingevolge de opgelopen letsels onder meer niet langer in staat is
beroepshalve een wagen te besturen, wordt de fysieke ongeschiktheid
van 15 % opgetrokken tot een economische arbeidsongeschiktheid van
30 %. Voor een analist-programmeur met een wezenlijk intellectueel
beroep, moet een ongeschiktheid van 100 % worden bepaald, en niet
van 85 % zoals de deskundige vooropstelde, als blijkt dat hij lijdt aan
hoofdpijn, evenwichtsstoornissen, geheugenverlies e.d. waardoor hij
dagelijks maar 1 à 2 uur meer kan werken 

Factor 6– de beroepsbekwaamheid. 

In de expertise vergaderingen kan de voorlegging van een c.v. –
curriculum vitae- worden gevraagd.
De aard van de blijvende arbeidsongeschiktheid moet vastgesteld
worden in functie van het geheel van de beroepen die het slachtoffer
nog op een regelmatige wijze kan uitoefenen. 
In de rechtspraak en rechtsleer is het volgende argument te vinden: ten
aanzien van een ongeschoolde arbeider werd overwogen dat zijn
lichamelijke gaafheid zijn enig arbeidskapitaal is en de aantasting
ervan dus relatief méér ernstig moet worden genomen dan in het geval
van een bediende.  Zie onder andere de volgende auteurs die deze
rechtspraak te Antwerpen hebben opgepikt: E. Ankaert, V. Verdeyen,
J. Put, Arbeidsongevallen, AARON KLUWER, blz.150 en volgende.
Factor 7 -concurrentievermogen en de derving van de economische
waarde van het slachtoffer op de algemene arbeidsmarkt. 
Concurrentievermogen op de algemene arbeidsmarkt wordt
omschreven als volgt: de mogelijkheden die de getroffene nog resten
om, in vergelijking met andere werknemers, een beroep in loondienst uit te oefenen.  Hier rijst dan de vraag wat de referentiemarkt moge
wezen. Dit kan uiteenlopen. Dit is voer voor advocaten die best
aanwezig zijn in gerechtelijke expertise vergaderingen. Ik hoorde
onlangs op een expertise zitting het volgende verdedigen. het gebrek
aan mogelijkheid tot re-integratie, waarbij elementen als geringe
scholingsgraad, verstandelijke  problemen en bewegingsbeperkingen
in overweging werden genomen. Wanneer de tewerkstelling in het
gewone arbeidscircuit louter theoretisch is, is de graad van blijvende
arbeidsongeschiktheid van het slachtoffer 100 %.
We citeren hierna E. Ankaert, V. Verdeyen, J. Put, in
Arbeidsongevallen, AARON KLUWER blz.151 en volgende. Het
vormen voorbeelden die door vele slachtoffer advocaten,
arbeidsauditeurs, rechters in sociale zaken enz. worden weerhouden in
de argumentering bij standpunten.

“(1) Wanneer een handarbeider een nier verliest ten gevolge van een
arbeidsongeval, kan dit – zelfs indien de nierfunctie nadien opnieuw
voldoening geeft – een definitieve economische waardevermindering van het slachtoffer meebrengen. De werknemer kan immers uitgesloten worden van de uitoefening van activiteiten of beroepen die een risico inhouden op
mogelijke letsels aan de overblijvende nier. (2) Door als principe voorop te
stellen dat enkel mag worden gerefereerd aan de algemene arbeidsmarkt had het Hof van Cassatie reeds op 10 maart 1980 (3) een einde gemaakt aan bepaalde tendensen in de rechtspraak die ook conjuncturele schommelingen in hun oordeel wilden betrekken. Dit standpunt wordt bijgetreden door de lagere rechts-colleges. (4) Het verlies van alle concurrentievermogen bestaat slechts dan wanneer het slachtoffer van een arbeidsongeval een complete vermindering van zijn verdienvermogen op de algemene arbeidsmarkt ondergaat of wanneer noch de arbeidsongevallenverzekeraar noch de
gerechtsdeskundige een beroep kunnen aanhalen dat het slachtoffer nog kan uitoefenen na de consolidatie van zijn letsels. (5) Indien de
arbeidsongeschiktheid van het slachtoffer reeds door een ziekte werd
ondermijnd, in die mate dat geen handenarbeid meer kon worden verricht,
moet de arbeidsongeschiktheid na het arbeidsongeval vergeleken worden
met de reeds bestaande arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan het
arbeidsongeval. (6) Bij de omzetting van de graad van zuiver fysieke
minderwaarde in een economische minderwaarde moet zo concreet mogelijk worden nagegaan wat het slachtoffer nog kan verdienen zonder eventueel te mogen toetsen aan de praktijk. (7)”

“(1)Arbrb. Gent 26 februari 2001, TGR 2002, 199.(2)Arbh. Luik 28 mei 2003, Soc.Kron. 2004,
225.(3)RW 1980-81, 647.(4)Arbh. Luik 3 mei 1983, JL 1983, 366; Arbh. Luik 10 december 1990, JTT
1991, 211; Arbh. Gent 27 juni 1996, De Verz. 1997, 423, noot Y. Ghijsels; Arbh. Brussel 18 december
2000, JTT 2001, 471; Arbrb. Brugge 26 maart 1985, TVBR 1985, 138; Arbrb. Hoei 9 oktober 1985,
JTT 1986, 227; Arbrb. Luik 26 november 1987, JLMB 1988, 895; Arbrb. Luik 6 december 1990,
JLMB 1991, 321; Arbh. Brussel 3 mei 1999, BTSZ 2001, 649.(5)Arbrb. Bergen 21 februari 2007,
T.Verz. 2007, 310.(6)Arbh. Brussel 19 februari 2007, Soc.Kron. 2009, 325.(7)Arbh. Antwerpen 10
september 2012, Soc. Kron. 2013, 278.(8)Arbh. Antwerpen 10 mei 1988, De Verz. 1989, 427.(9)Arbh.
Luik 15 december 1987, Soc.Kron. 1988, 367. “

In mijn praktijk als dr. specialist verzekeringsgeneeskundige wordt
dikwijls de volgende vraag voorgelegd. “Ik ben neerslachtig door het
arbeidsongeval.  Ik wil dat laten meetellen voor de graad van
ongeschiktheid”.
Mijn standpunt is dat geest en lichaam één geheel uitmaken wanneer
de graad van verlies van arbeidsvermogen wordt in kaart gebracht.
Wat lezen we meer in detail in rechtsleer en rechtspraak over dit
onderwerp? 
Citaat E. Ankaert, V. Verdyen, J. Put, Arbeidsongevallen ARON
KLUWER blz. 152 e.v. 

“De loutere zwaarmoedigheid ingevolge een letsel is niet noodzakelijk vergoedbaar. Enkel wanneer deze zwaarmoedigheid een repercussie heeft op het verdienvermogen van het slachtoffer, objectiveerbaar is en een voortdurend karakter vertoont, kan een vergoeding mogelijk zijn (7). Indien niet bewezen is dat de subjectieve pijnen die toerekenbaar zijn aan het ongeval de arbeidsongeschiktheid van het slachtoffer of zijn positie op de algemene arbeidsmarkt beïnvloeden, moet men geen graad van arbeidsongeschiktheid weerhouden. (8)

Het was altijd constante rechtspraak en rechtsleer dat evolutie van de
economische conjunctuur niet in acht genomen wordt genomen bij de
raming van de blijvende arbeidsongeschiktheid. 

De vraag die ik me als medicus vandaag stel is of dit kan gehandhaafd
worden. Tijdens het schrijven van dit artikel, 1 mei 2020, zitten we
volop in het corona alarm met quarantainemaatregelen. Niemand weet
hoe dit zal aflopen. De vraag is of de arbeidsrechtbanken nu wel de
economische toestand in aanmerking zal nemen bij het vaststellen van
de meer kwetsbare positie van werknemers en ambtenaren die
ontslagen kunnen worden en moeilijker aan werk geraken dan zonder
de tsunami van de eerste pandemie.
Citaat van Arbeidsongevallen, Aron KLUWER : Bij het vaststellen van
de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid mag, volgens de rechtspraak,
geen rekening gehouden worden met de pathologische voorbeschiktheid van de getroffene, noch met de verergering van een vorig ongeval (zie Hfdst. 2,1-510 en 1550). 
Over dit laatste thema wordt elders gepubliceerd.